Geeigend staafwerkmodel ?

 

11-11-2013 de update is verwerkt en uitgezonden.

 

Er is voortschrijdend inzicht ontstaan met betrekking tot de toetsing van scheurwijdte in BGT:  Het gaat dan vooral om de bepaling van de hoogte z in BGT. In nieuwe dictaten/lesmateriaal en verdere bestudering van  m.n. Duitse boeken wordt die hoogte in de BGT beperkt ten opzichte van de UGT. In NL wordt als geeigend model voor de BGT een staafwerkmodel gebruikt met een hoogte z zoals die bij art. 6.1(10) gedrongen constructies mag worden aangehouden.

 

bepaling z

bepaling z

Voor statisch bepaalde liggers: z = 0,2 l + 0,4 h 0,6 l

Voor statisch onbepaalde liggers: z = 0,3 l o  + 0,3 h 0,8 l o

Voor consoles, tanden en andere uitkragingen: z = 0,4 a + 0,4 h  1,6 a

“Een staafwerkmodel is UGT, maar mag ook in de BGT worden gebruikt mits het aansluit op de krachtsverdeling in die fase.” Dat is een goed argument om de buigtheorie er naast te houden; die is voor de gedrongen ligger immers afsgestemd met elastische krachtsverdelingen.

Qec.

6-11-2013:

Qec staat op het punt om na gewijzigde inzichten van met name studiemateriaal van de betonvereniging de poerensheets volgens staafwerkmodellen aan te passen. De discussie gaat over het feit of in de BGT (voor controle scheurwijdte dus) ook de maximaal mogelijke z aangehouden mag worden. Met andere woorden het kan zo zijn dat voor de BGT de oude ‘z-‘formules van de VBC een staafwerkmodel levert dat beter aansluit op de werkelijkheid in BGT. Morgen worden de poeren toegelicht op de COBc-dag, waarna wij de wijziging zullen doorvoeren. Omdat dit een wijziging van norminterpretatie is zullen onze klanten bij gereedkoming direct een update krijgen. Hopende U voldoende te hebben geinformeerd,

Qec.